<< Terug <<

Ik liep wat wad, het was laag tij

en tussen zeekraal, slik en drab

zag ik een dikke noordzeekrab

Hij keek mij aan en wenkte mij

 

Wij stonden roerloos oog in oog

hij leek te lachen op zijn plaat

hij had een menselijk gelaat

Ik liep voorzichtig in een boog

  

We sloten vriendschap met elkaar

daar in het natte waddenland

mijn tranen rolden in het zand

dag lieve krab, tot volgend jaar